We gaan terug naar Indonesië. Met 18.000 eilanden in de etalage is dat niet verwonderlijk, er is keuze te over. Maar de ”X” betekent dat dit geen huis- tuin- en keukenreis is, maar eentje die met een pittig sausje avontuur overgoten is. De verwachtingen zijn navenant als we landen op de Sam Ratulangi International Airport van Manado in het noorden van het eiland Sulawesi met de gecombineerde vluchten van Singapore Airlines en Silk Air. Het regent er pijpenstelen maar we worden hartelijk en enthousiast begroet door Michael, onze AdA reisleider en hoeder voor de komende weken, met zijn vriendelijkste piraten grijns. We gaan naar ons hotel en krijgen voor de rest van de dag vrijaf en platte rust cadeau. Het is de stilte voor de storm, want vanaf morgen rammelt de wekker ons standaard uit de veren om 5h30 en zijn we om 7h op weg.
We zitten hier dicht bij de evenaar en om 6h staat de zon aan de hemel en is het ook om 18h donker. We rijden het binnenland in langs de kust. Dit is het gebied van de Minahassers, een bevolkingsgroep in goede doen, getuige daarvan de
nette dorpjes met veel bloemen en
mooie huizen. Missionarissen hebben hier destijds een tandje bijgestoken en veel zieltjes gewonnen. Het is zondag en de
kerken zitten vol. We wandelen door een dorpje dat luistert naar de naam Taratara. Voor de huizen ligt
kruidnagel te drogen en dat gebruiken ze hier niet in de keuken maar in de tabakindustrie om de lokale sigaretten een extra smaakje te geven.
De volgende stop is aan een reeks
”knock down houses”, voor de gevorderde klusser een huis uit ijzerhout, je kiest het zoals het er staat, het ding wordt
gedemonteerd en ten huize besteld als bouwpakket. Heel mooi maar zeker niet geschikt voor de klunzen (zoals ik) die klamme handen krijgen bij de gedachte om een eenvoudig kastje van Ikea in mekaar te steken.
We rijden naar een uitzicht punt van waar je een
panorama hebt over de weidse omgeving. De Klabat vulkaan, de Sulawesi zee, het Tondano meer en de mooi onderhouden
landbouwterrassen.
De lunch is aan het
Tondano meer met ter plaatse gevangen en doodgemepte vis.
In Sawangan staat een verzameling stenen sarcofagen van de Minahassers,
de waruga’s. Alleen belangrijke personen werden daarin begraven in foetushouding. Naar schatting begon men er mee in de 10e eeuw. Oorspronkelijk stonden de waruga’s verspreid over de verschillende dorpen maar vanaf 1817 begon men ze te verzamelen in Sawangan en in 1828 verboden de Nederlanders het bovengronds begraven nadat er een epidemie uitbrak. Ze werden blijkbaar meermaals gebruikt als de vorige bewoner voldoende ”verteerd” was. Vandaag zijn ze allemaal leeg.
We rijden verder naar het Tangkoko Batuangus Nature Reserve. We worden opgesplitst in twee groepen en vergezeld van enkele rangers voor een
wandelsafari op zoek naar de kuifmakaken en het spookdiertje en wat er nog allemaal van wild voor de lens wil komen. We lopen kris kras door het dichte tropische
regenwoud, de temperatuur is er naar, de vochtigheidsgraad ook, de grond lekker modderig en ik zweet me te pletter. De makaken hebben zich al teruggetrokken voor de nacht hoog in de bomen, en behalve een vluchtige blik op een rode kont zie ik niet veel. Maar dan komen er toch nog
twee even op de begane grond om te poseren voor de foto. Het
spookdiertje komt pas te voorschijn bij valavond. Er wordt nog een
Cuscus opgemerkt in een boomtop maar die is voorbehouden voor mensen met haviksogen of sterke telelenzen. De rangers hebben ook in de buurt een nest ontdekt (ook weer hoog in de bomen) van een
neushoornvogel waar het vrouwtje op de eieren zit en wacht tot haar partner met de nodige ravitaillering komt en nauwelijks liggen wij klaar op vinkenslag of het mannetje komt heel lawaaierig aanvliegen.
Het
spookdiertje, 10 cm en nauwelijks 100g, zit in een spleet van de boom goed weggestopt en wordt een beetje aangepord door een van de rangers (vroegere stropers) en gelokt met een lekkere sprinkhaan.
Het is stikdonker als we weer blindelings achter de ranger kris kras door het woud naar de ingang lopen waar ons busje ons opwacht en het is redelijk laat als we in ons hotel terug zijn voor een deugddoende douche en ons avondmaal.
We rijden naar de marina, waar een
catamaran glasboot klaar ligt. We zoeken het vandaag onder water in het Bunaken National Park meer dan 890km² groot met meer dan
390 species koraal. We gaan er
snorkelen. Michael heeft een hele rits pakjes met koekjes meegebracht. Je scheurt er een klein hoekje af zodat de inhoud onder water tot pulp wordt herleid, je knijpt er op en schiet zodoende wat koekjespulp in het rond en je wordt massaal
omringd door vissen die er zich te goed aan doen.
Een uur lang genieten we zo van het onderwater festijn, dan zoekt de kapitein een andere ankerplaats op en plonzen we weer het water in. Dit is een prachtig koraal rif en de kers op de taart is een grote
zeeschildpad die plechtstatig onder ons voorbij zwemt.
We gaan aan land op het eiland Bunaken voor de lunch in een
restaurant en stappen dan door het eiland naar de andere kant waar onze boot ons
opwacht.
Terug in Manado stoppen we nog even aan het provinciaal museum, dat eigenlijk net sluit, maar ons toch de gelegenheid laat op er eventjes in rond te lopen. Geen indrukwekkende verzameling maar wel een model van de
Coelacanth, een vis waarvan men dacht dat die uitgestorven was omdat men er enkel fossielen van vond tot hij in 1938 door iemand op een vismarkt gespot werd.
Normaal zouden we morgen naar Sentani, Jayapura en Irian Jaya vliegen, maar om redenen die zij enkel kennen heeft Merpati Nusantara Airlines de vlucht van die dag geschrapt. We moeten er via een omweg langs Makasar naar toe en die vlucht is vandaag in de namiddag en dus is het programma noodgedwongen aangepast.
We zijn weer vroeg op pad het binnenland in naar de Mahawu Vulkaan. Er wordt even gestopt aan een
uitzichtpunt over Manado. Er is wat laaghangende bewolking en het zicht is niet optimaal maar je kan toch de eilandjes van het Bunaken National Park onderscheiden. Ons busje brengt ons tot op 1220m aan de kleine parking en dan is het met de
benenwagen zo’n 100m hogerop langs een steil glibberig padje tot aan de kraterrand. Ook hier gooit de bewolking wat roet in het eten maar het zicht op de
caldera is toch indrukwekkend. We lopen rond de kraterrand door hoog olifantengras en als de wolken even wegtrekken hebben we zicht op de nabijgelegen
Lokon vulkaan die al een tijdje aktief stoom afblaast.
We wandelen terug, de
asfaltweg af langs de landbouwterrassen waar de boeren,
mannen en vrouwen druk aan het werk zijn.
Dan gaan we naar de
markt in Tomohon, speciaal voor de producten die er aangeboden worden. De Minahassers hebben dingen op het menu staan die, zacht uitgedrukt, voor ons eigenaardig overkomen, zoals
python filetsteak,
straathond op wijze van de chef,
bosrat op stokjes, een stoofpotje van
vliegende hond en dat in combinatie met tal van exotische groenten.
Op weg naar het hotel stoppen we nog even voor de foto van een beeld van Jezus, een
”vliegende Jezus” nog wel met z’n 38m hoog het 4e grootste beeld van de wereld.
Een snelle lunch en dan naar de luchthaven voor onze namiddag vlucht naar Makasar. We arriveren er met wat vertraging en alleszins te laat voor de zonsondergang waarvan we nog net, in de bus op weg naar de haven, de rode lucht zien. We zijn ook wat laat om nog activiteit in de Paotere Harbour te kunnen meepikken maar de
houten pinisi of traditionele zeilschepen die er voor anker liggen vormen toch een dankbaar decor voor avondbeelden. We mogen er eentje bezoeken. Ze hebben nu wel allemaal een motor maar er wordt toch nog gezeild om brandstof te sparen of, niet verwonderlijk, als de motor al eens uitvalt. De
navigatie uitrusting is onbestaand en beperkt tot een eenvoudig kompas en de
verblijven voor de Buginese bemanning zijn navenant. Maar deze boten zorgen voor het goederenverkeer tussen de verschillende Indonesische eilanden en de schipper kent allicht de wateren er rond beter dan ik mijn broekzak.
We dineren in een restaurant en installeren ons op het terras van een hotel aan de waterkant. We hebben er de beschikking over enkele kamers om ons wat op frissen voor onze vlucht naar Sentani, Jayapura om 1h ’s nachts, een nachtvlucht met een stop op het eilandje Biak.
Ik heb toch wat kunnen pitten tijdens de vlucht. We arriveren in de vroege ochtend op de luchthaven van Sentani, snorren onze bagage op die direct naar ons hotelletje voor vandaag wordt gebracht en rond 8h stappen we in een
drietal taxi’s en rijden naar
Mac Arthur Hill. De plaats waar tijdens WOII Generaal Douglas Mac Arthur zijn island-hopping campaign uitdacht voor de herovering van de Filipijnen. In een klein paviljoentje hangt een
collectie foto’s uit die tijd. We wandelen de heuvel af, die tegenwoordig Makatur Hill noemt, terug naar de ingang.
Ook nu is het een militaire basis en fotokes maken van de
rekruten die er uitrusten van een mars is ”not done” volgens enkele sabelslijpers met sterren en strepen.
We rijden naar het
Sentani meer, 10.000ha groot, stappen in 2
bootjes en varen het meer op naar het
eilandje Assei een van de 22 die het meer rijk is. De mensen leven er in paalwoningen en hebben het niet breed. Michael heeft een vracht lolly’s bij en die zorgen voor blije
kindergezichtjes.
Terug in ons bootje tuffen we langs een aantal eilandjes met aan de waterkant de
paalwoningen en lokt Michael de kinderen het water in met de kreet ”gula gula” (suiker), en door met gulle hand snoep rond te strooien dat zij er
zwemmend uitvissen. We leggen aan voor de lunch en worden dan naar ons hotelletje gebracht voor een welverdiende siesta. Beetje opfrissen voor het diner en dan terug bed in want om 4h30 moeten we er al weer uit.
De luchthaven is vlakbij en we gaan er te voet naar toe. We hebben geboekt voor de eerste vlucht naar Wamena in de Baliem vallei en die staat op het bord om 6h30. Maar het is... ”Hurry up and wait” want wij staan ”stand by”. Er wordt pas gevlogen als er vanuit de Baliem vallei een verlossend telefoontje komt dat de luchthaven open en visueel toegankelijk is en dat gebeurt vandaag pas rond 8h. Rond 9h staan we dan eindelijk aan de grond in de
”luchthaven” van Wamena tussen de papoea’s in de Baliem vallei. 80km lang, 20km breed, op 1600m zeehoogte, er wonen meer dan 100.000mensen en de vallei is helemaal omgeven én van de buitenwereld afgesloten door het Maokegebergte én enkel toegankelijk via de lucht. Bij toeval ontdekt in 1938 door Richard Archbold toen die er met zijn watervliegtuig overvloog en bewoning zag. In 1954 maakten Amerikaanse zendelingen hun opwachting in de vallei en werden de bewoners vanuit het stenen tijdperk in de 20e eeuw gekatapulteerd.
Onze eerste stop is de
markt bij Wamena. Couleur locale in overvloed. Papoea dames en heren stellen er hun producten te koop. De stenen tafels zijn bedoeld om de waren op te leggen, maar zij
kruipen er onder.
We verplaatsen ons met speciale open busjes en rijden naar een dorpje van de Dani. Een kleurrijk uitgedost
ontvangstcomite wacht ons op aan de rand van de weg en
vergezeld ons naar hun
dorp.
Er worden wat eenvoudige
welkomstdansen uitgevoerd, heel veel
handen geschud, ”wahwahwahwahwah” gemompeld ten teken van de vreedzame bedoelingen, en er wordt massaal op de digitale plaat vastgelegd.
We keren terug naar de weg waar onze busjes op ons wachten en rijden naar Wamena voor een lunch in een klein restaurant.
Daarna staat er een wandeling doorheen het platteland op het programma. Het is warm en niemand denkt er aan om paraplu en regenjak mee te nemen en eventjes ziet het er naar uit dat die naïviteit ons zuur zal opbreken, want de
pekzwarte lucht die plots komt aanzetten belooft niks goed. Maar we hebben geluk en het blijft bij enkele miezerige druppels.
Uiteindelijk vinden we onze busjes terug en worden we naar onze lodge gebracht en die ligt op 2000m met een
geweldig zicht over de vallei.
We gaan een fikse wandeling maken vandaag, eerder een wandel-trek op de
heuvelflanken aan het einde van de vallei met flink wat
hoogteverschillen en een paar wiebelende
bruggetjes over de, hier woest stromende,
Baliemrivier. De
uitzichten over de vallei zijn prachtig en de ontmoetingen met de lokale mensen die we passeren op de smalle paadjes
allerhartelijkst want iedereen krijgt van iedereen keer op keer een fikse handdruk. Rond het middaguur zijn we aan de plaats van onze picknick, een paar dragers hebben de wandeling in tegenovergestelde richting gemaakt en we kunnen direct aan
”tafel” gaan. We hebben er een mooie, maar een redelijk zware tocht van 3h opzitten.
We steken de
Baliemrivier weer over en gaan aan de overzijde terug richting busjes die een uur verder op ons wachten. Er wacht ons nog een delicaat intermezzo want enkele jaren geleden werd het landschap en de baan weggeveegd door een massale modderstroom over een breedte van verschillende tientallen meters met daarin enkele kolkende bergriviertjes en wat daarover als brug ligt kan men enkel omschrijven als
”symbolisch”. Maar met de hulp van
hulpvaardige handen raakt iedereen er zonder nat pak of natte voeten over.
We rijden naar Wamena voor een bezoekje aan een kunstwinkel van houtsnijwerk en keren dan terug naar ons hotel voor een douche, ons avondmaal en vroeg naar bed want om 22h wordt de generator uitgeschakeld en gaan hier de lichten uit.
Vandaag is een hoogtepunt, niet alleen mogen we uitslapen tot 6h, maar we gaan naar de andere kant van de vallei om daar in een Dani dorp het Varkensfeest en een nep-oorlog mee te maken.
Het scenario is als volgt, een groep
raiders van clan A kidnapt een vrouw van clan B. Clan B laat dat niet zomaar gebeuren,
mobiliseert en gaat de raiders achterna en te lijf. De krijgskansen gaan over en weer tot het gezond verstand zegeviert en men tot een
vreedzaam vergelijk komt. ”wahwahwahwahwah”.
Wij staan als toeschouwers op de heuvelflank en als de oorlogskreten verstomd zijn gaan we
samen naar de
kampung. Michael en de lokale papua gids, Kasper, hebben voor een varken gezorgd dat volgens de regels van de kunst gedood wordt met
pijl en boog. Met een stok en een rotan strip wordt
vuur gemaakt. Daarna worden de haren er
afgebrand en met een stok afgeschraapt. Met een scherp stuk bamboe wordt het varken
opengesneden en de ingewanden er uitgehaald en die worden onmiddellijk in het nabije
riviertje gewassen. Stenen worden
verhit in het vuur en afwisselend komt er een laag stenen, een laag zoete aardappelen en groen in de stoomput en uiteindelijk komt daar het
karkas van het varken op. En dat zaakje laat met enkele uren rustig stomen.
Wij wachten niet tot we uitgenodigd worden om aan te zitten aan de feestdis, nemen
afscheid met achterlating van diverse nuttige geschenken als daar zijn, zout, tabak, sigaretten, 2 messen en een pak Rupiahs voor de foto sessies.
We picknicken een eindje verder en dan gaan we op zoek naar een dorpje waar ze een mummie koesteren die naar verluid een paar honderd jaar oud is. We moeten de
Baliemrivier oversteken in een uitgeholde
boomstam. De rivier is hier redelijk breed en er staat een fikse stroming op. Twee passagiers en de veerman per overtocht en iedereen raakt droog aan de overkant.
De
mummie is een zwart geblakerd geval dat blijkbaar gerookt werd. Niemand weet precies wie het was of hoe oud het juist is, maar zeker is dat het zorgvuldig bewaard wordt in de mannenhut als een belangrijk relikwie.
We keren nu terug richting busjes die ons ergens opwachten aan de weg. We gaan niet meer via de veerman over de Baliem rivier (je moet het lot nu ook weer niet teveel tarten). Langs tal van
veldweggetjes en eindeloze modderige
bospaadjes komen we aan een zijriviertje van de Baliem en we hebben pech want de brug (lees : geschikte boomstam) die daar lag is weggespoeld en dat is vervelend want onze busjes staan nu net ergens aan de overzijde. Gelukkig ligt iets verderop nog een
verse boom over het water. Geen probleem voor papoea’s die daar zonder verpinken met hun grote blote voeten over huppelen, maar wel iets lastiger voor de moderne homo erectus met schoenen en stijve vibram zolen, die met alle modder ook nog eens extra glibberig geworden zijn. Maar ook nu raakt iedereen
veilig aan de overkant een tikkeltje euforisch om ”a risky job well done”. We gaan op zoek naar de baan en onze busjes en het
schemert als we ze uiteindelijk vinden en het is pikkedonker als we in onze lodge arriveren.
Normaal moesten we vandaag vertrekken met de eerste vlucht die op Wamena zou landen, maar de kans was levensgroot dat we dan te laat zouden arriveren in Sentani voor onze aansluiting naar Bali. Maar Michael heeft het voor mekaar gekregen dat Trigana Air een toestel op Warema laat overnachten speciaal voor ons zodat wij bij het eerste licht kunnen opstijgen. Vraag niet hoe het kan maar geniet er van en bewonder de meester die zo iets afbrengt. Inkomend verkeer moet wachten op een wolkenloze hemel, uitgaand vliegverkeer heeft daar geen of minder last van. Het betekent wel dat we er nog eens extra vroeg uit moeten, om 4h dit keer want we moeten om 6h onze opwachting maken aan de ”incheck balie” van Wamena.En dat lukt allemaal wonderwel. We landen ruim op tijd in Sentani voor onze vlucht naar Denpassar op Bali. Er is zelfs tijd voor een koffie pauze. Garuda Indonesia deponeert ons zonder problemen op Bali, we nemen onze intrek in een mooi hotel en savoureren enkele uurtjes dolce far niente.
Met
VW jeeps/oldtimers rijden we het binnenland in voor een bezoek aan de tempel
Taman Ayun in Mengwi. Gebouwd in 1634 door de koning van Mengwi als zijn familie tempel.
Dan rijden we naar de
rijstvelden bij het dorp Jatiluwih voor een lange wandeling. Het dorp ligt op 850m en de rijstterrassen worden bij de mooiste van Indonesië gerekend. De subak, het unieke en eeuwenoude irrigatiesysteem en de waterhuishouding die er mee samenhangt is sinds juni 2012 opgenomen als Unesco Werelderfgoed.
Bij de lunch is het een prettig weerzien met Marco die daar met zijn groep van de Nusah Indah is. Rond 16h zijn we terug in ons hotel en kunnen nog wat genieten van rust en
vrije tijd.
Onze vlucht naar Ende op het eiland Flores is pas rond de middag, en we arriveren er rond 15h.
We stoppen in een restaurant voor een late lunch en rijden dan verder naar Moni langs de oude
Nederlandse weg die in 1925 geopend werd. Dit is de weg die doorheen Flores loopt van oost naar west. Sommige delen van de weg zijn al vernieuwd, op sommige plaatsen is men er nog druk mee bezig, en sommige delen voelen aan alsof men er sinds 1925 geen poot naar uitstak.
In de auto zie je het landschap, lopend beleefd je het. Regelmatig wordt er
gewandeld en dat levert mooie foto’s op, want Flores heeft een
bergachtig landschap en prachtige
rijstterrassen die er in de late namiddag zon schilderachtig bijliggen. Het is donker als we aankloppen in ons hotelletje voor een korte nacht.
We gaan kijken naar de zonsopgang van op de Keli Mutu vulkaan. En dat houdt in dat we er weer op een honds uur uit moeten. Om 3h30 want het is een eindje rijden en klimmen naar het Kelimutu National Park. Ons hotelletje ligt op 650m, het rangerstation op 1250m en de parking voor ons busje op 1550m en dan moeten we nog te voet langs een aangelegd pad tot op het platform op 1650m. Het is stikdonker, een goeie lamp is geen luxe, en behoorlijk koud daarboven maar lokale mensen slepen grote thermoskannen aan en voor enkele Rupiah kan je een warm drankje slurpen terwijl je op de zon wacht en de geweldige sterrenhemel bewondert.
De vulkaan heeft drie kratermeren waarvan het water verschilt van kleur.
Zwart, groen en rood. Raadselachtig is dat die kleur soms veranderd, zo werd het rode meer enkele maanden terug ook groen. Om 5h20 kondigt een
lichte streep aan de horizon de nieuwe dag aan en vervagen de sterren. De
zonsopgang en het effect daarvan op de kleuren van de kratermeren is inderdaad spectaculair.
We gaan terug naar de parking, rijden tot aan de
ingang van het park en lopen dan nog een eindje verder langs de baan voor we uiteindelijk terug naar het hotel rijden voor een laat ontbijt. We nemen dezelfde weg terug naar Ende, en bezoeken onderweg het dorpje
Wologai van de Lio, een etnische minderheid, officieel katholiek maar in wezen animistisch. Het dorp bezoek je in de richting van de wijzers van het uurwerk, niet anders. Mooie
typische huizen, die nog steeds op dezelfde manier
gebouwd worden, met de nodige
ceremonies en offerandes.
We stoppen ook nog eens onderweg aan de rijstterrassen, nu in een ander licht. In Ende lunchen we en vertrekken dan richting Bajawa. We volgen nu een tijd lang de
kust. In Nagararoro zoeken de mensen
groene keien uit de zee en van het strand om die te verkopen voor siertuinen. Er wordt nog regelmatig gestopt om ”de benen te strekken” en zo krijgen we er nog een mooie
zonsondergang bij. Het is laat en donker als we in Bajawa aanschuiven in het restaurant met een combo die rasta music en heel veel decibels produceert. De dag was lang en ik val als een blok in slaap in mijn eenvoudige hotelkamer.
Een haan heeft het verpest. Om 4h trok ie alle registers open. We ontbijten op het terras met fleece, want het is nog fris, en met de lekkere ingrediënten die Michael vanuit Bali meesleepte: bruin brood, kaas, confituur en choco, ter aanvulling van het ontbijt dat in Flores gangbaar is.
We gaan hier weer wat wandelen in de buurt en een paar dorpjes bezoeken van de Ngada minderheid aan de voet van de
Inerie vulkaan die zich hier met zijn 2240m van zijn mooiste kant laat zien. We beginnen met
Luba village, een dorpje dat volgens de lokale gids 300jaar oud is. Officieel zijn deze mensen katholiek maar even goed animistisch. In het dorp staan de
Ngadu een paraplu-achtige constructie die de mannelijke voorouders vertegenwoordigd en de
Bhaga, huisjes die de vrouwelijke voorouders voorstelt. Ook hier bezoek je het dorpje in de richting van de wijzers van een uurwerk. Vrouwen weven en verkopen hier
Ikats, doeken waarvoor ze garens op een speciale manier in een verfbad dompelen en op die manier kleurrijke motieven realiseren.
We lopen verder naar het volgende, grotere dorp
Kampung Tua Bena en van hier heb je een mooi
uitzicht over de vallei. Ze bekomen hier nog van de festiviteiten van de vorige dag want er waren twee trouwfeesten.
We zetten onze weg voort langs de
Floresweg naar onze volgende bestemming voor vanavond Ruteng, beetje speciaal, want daar overnachten we in een nonnenklooster.
In Aimere bezoeken we een
stokerij van arak, een alcoholische drank die ze distilleren uit sap van de lontarpalm of arenpalm. Hier gebruiken ze de lontarpalm en een jongeman geeft een kleine
demonstratie hoe ze zonder enige vorm van beveiliging, blootsvoets met een potje vliegensvlug in zo’n 25m hoge palmboom kruipen om daar het sap op te vangen. Ongedistilleerd is het redelijk zoet.
Tegen 17h arriveren we aan ons klooster
Santa Maria Berdukacita, dineren doen we in een klein restaurant in het stadje Ruteng.
Goed geslapen bij de nonnekes, geen hanen die je nachtrust voortijdig verstoren en klaar voor het laatste traject naar Labuan Bajo aan de westkust van Flores.
Maar eerst gaan we hier nog een toer maken door de
rijstterrassen van Flores en die moeten niet onderdoen voor hun collega’s in Bali. We bezoeken ook een
schooltje in de buurt. Van kleins af leren ze hier het Indonesisch Volkslied en dat wordt ons gebracht met het nodige respect en ernst maar als de bel gaat voor de speeltijd worden we omstuwd door lachende, enthousiaste
koters van alle leeftijden die allemaal een handje willen.
We stoppen nog eventjes voor een kort bezoekje aan enkele traditionele huizen van de
Mangarai en verderop voor het zicht op de
spinneweb-rijstvelden in Cancar.
Lunch is onderweg in een piepklein restaurant en dan zijn we in Labuan Bajo in een
prachtig hotel met alle moderne toeters en bellen vlak aan zee en net op tijd voor een geweldige
zonsondergang. En morgen hebben we een afspraak met de prehistorische komodo varanen.
We hebben een speedboat die ons naar het
eiland Rinca brengt, en dat maakt deel uit van het
Komodo National Park, samen met het eiland Komodo en nog wat kleinere eilandjes. Opgericht in 1980, sinds 1986 Unesco Werelderfgoed en sinds 2011 bij de New7wonders of Nature en de enige resterende habitat van de Komodo varaan. Die kan tot 3m groot worden en 160kg wegen, het proeft de luchtmoleculen met zijn gespleten tong, en hij kan een rottend karkas ruiken tot op 8km als de wind goed zit. Sinds 2009 weet men dat het ook gifklieren heeft. Het zijn aaseters maar ook jagers en ze zien er loom en traag uit maar ze kunnen bij een korte sprint tot 20km/h halen. Een volwassen varaan heeft geen natuurlijke vijanden maar stropers azen op zijn prooi, het javaans hert, en dat zou op termijn funest kunnen zijn voor z’n voortbestaan.
We worden opgewacht op Rinca en we hebben geluk want op weg naar het rangerstation zien we al een
exemplaar dat er rondscharrelt. Na de briefing over ”do’s en don’ts” beginnen we onze wandelsafari onder begeleiding van 3 rangers die allemaal een stevige gevorkte stok mee hebben. Het is niet helemaal ongevaarlijk, want een van hen, werd in mei dit jaar, aangevallen door een varaan die in jachtmodus in hinderlaag lag. Hij werd gebeten in zijn been, kon gelukkig tijdig ontzet worden en onmiddellijk geëvacueerd naar een ziekenhuis in Bali en
staat hier nu bij ons na een maand revalidatie.
We hebben al een varaan op zak, en lopen eerst even langs de keuken van de rangers, want daar liggen gewoonlijk enkele
opportunisten, lui wachtend op restjes. En dan trekken we het hinterland in voor een
wandeltrek van drie uur. Een groot
mannetje ligt in de schaduw te slapen, de rangers porren hem een beetje aan en ietwat knorrig verzet hij zich en dut weer in. Veilig genoeg om een paar
leuke foto’s te nemen. We klimmen een 100-tal meter hogerop voor het panorama en op de terugweg hebben we weer prijs, een
grote varaan ligt er in het kreupelhout.
We gaan onze boot weer op en varen naar
Komodo eiland. En dan hebben we pech, want een van beide buitenboordmotoren geeft de geest, zodat het wat langer duurt om er te geraken. Ook niet zo best want de wateren tussen Rinca en Komodo zijn beducht voor hun draaikolken en stromingen van meer dan 10 knopen. Op Komodo picknicken we in het ranger station en daar maken we een korte trek van een uur. De oogst is hier een beetje mager, want we zien maar een
exemplaar onderweg, en op een mooi
uitzichtpunt heeft men een afschuwelijk
publiciteitsbord geplaatst. We zien nog een
varaan die post heeft gevat aan de keuken van de rangers, en dat is het. Michael had 4kg kip meegesleurd met de bedoeling wat actie te genereren bij een varaan, maar stuit op het hebberig njet van een lokale chef-ranger die daar een onredelijk hoge baksheesh voor vraagt.
Er is ondertussen een andere speedboot opgevorderd om ons terug naar Labuan Bajo te varen en die wacht aan de pier. We stoppen nog even onderweg voor een bezoek aan een van de
dorpjes op Komodo eiland en genieten even later van de
zonsondergang voor we de haven van Labuan Bajo binnen varen.
We komen langzaam op gang, no rush, we vertrekken naar de luchthaven voor onze vlucht naar Bali rond 9h30 en daar hebben we vrije tijd en ga ik heel intensief niks doen, iets waar ik totnogtoe op deze reis nooit toe kwam, het zal wat aanpassing vragen.
Morgen vliegen we terug naar Singapore, naar Amsterdam, naar huis. Dit was een gedenkwaardige mooie reis, een goeie groep en een toffe reisleider. Een aanrader voor iedere reiziger met een goede conditie, wat zin voor avontuur en voor wie het ook al eens iets anders mag zijn.